Onderduikersbult Aloys Peters

Zondag 15 januari 2023 zijn we met de kleinkinderen van Aloys Peters naar de onderduikersbult in het veen geweest.



vlnr Simone, Jan Peter, Wendie en Raymond

Hier volgt het levensverhaal van Aloys Peters.
zaterdag 26 juni te Epse.
 

Bronnen


We hebben voor dit onderzoek diverse bronnen geraadpleegd, waaronder:
• Gemeente Lichtenvoorde afdeling burgerzaken (inzake de nationaliteit);
• Opa’s dossier in het archief van het NBI in Den Haag (bezoeken 25-3 en 17-6-2022);
• Contacten met de vereniging oudheidkunde Lichtenvoorde;
• Interviews met Annemarie Ubbink en Peter Peters, zijnde de kinderen van opa en oma, die dit alles hebben meegemaakt als kind;
• TV programma waarin Annemarie Ubbink aan een reporter van TV Gelderland verslag doet bij Mariënbosch;
 

• Wikipedia en diverse boeken, waaronder: Wie is de vijand, van Mollema
• We gaan nog praten met: Marga Rouwhorst, zij heeft de geschiedenis van de bio-vader van haar broer Robbie onderzocht, en gesproken met de familie   Burike.
 
Voorgeschiedenis in het kort:

Opa is geboren op 24 april 1905 in het Duitse Mühlheim. Hij was een van de 10 kinderen in het gezin van zijn vader Peter Peters en zijn moeder Annemarie von May. De vader van opa was tuinman, maar werd ziek in de eerste wereldoorlog. Hij kon zodoende niet werken, en er kwam dus geen inkomen binnen om dit grote gezin te onderhouden. Het leidde ertoe dat alle kinderen via de kerk uit huis werden geplaatst en in verschillende gezinnen werden ondergebracht, onder andere in de Achterhoek. Opa kwam zodoende op 15 juli 1917, hij was toen 12 jaar oud, terecht in het gezin Hummelink-Sniedas in Zieuwent. Het moet voor opa best heel ingrijpend zijn geweest om zo plotseling in een ander land, met voor hem totaal vreemde mensen die een andere taal spraken, een nieuwe start te moeten maken. Toch heeft opa over zijn uithuisplaatsing gezegd dat hij “van de hel in de hemel” was terecht gekomen. In het Nederlandse gezin waar hij werd geplaatst was opa zeer welkom, omdat zijn pleegmoeder zelf geen kinderen kon krijgen. Zij beschouwde en verwende opa als haar enige eigen kind. Ook de andere kinderen in het gezin, afkomstig uit een eerder huwelijk van de pleegvader van opa, waren heel erg dol op opa. In dat opzicht heeft opa de uithuisplaatsing en zijn emigratie naar Nederland dus zelf als zeer positief ervaren. Van al zijn broers en zussen had hij het nog het allerbeste getroffen. Op de een of andere manier behield opa echter wel zijn Duitse nationaliteit. De reden daarvan kennen wij niet. Het leek in die tijd - hebben wij vernomen - in de grensstreken niet belangrijk genoeg om naturalisatie te regelen. Het kostte bovendien geld. Toen de tweede wereldoorlog was uitgebroken werd dit ineens heel anders. Hierover later meer. Opa ontmoette oma toen hij als volwassen man verhuisde van zijn ouderlijk huis in Zieuwent naar het huis van zijn stiefzuster in Lichtenvoorde. Dat was naast het huis waar het gezin van oma Rouwhorst woonde. Het verhaal gaat dat hij oma direct heel leuk vond, en zo nu en dan -om haar het hof te maken- voor haar een appel achter de melkbus verstopte. Zij hebben maar liefst 10 jaar verkering gehad, en trouwden op 19 augustus 1938. Daags vóór het huwelijk hebben zij bij de notaris huwelijkse voorwaarden laten opmaken, iets dat voor die tijd zeer uitzonderlijk was. De reden was dat oma al enig vermogen had vergaard. Zij bezat ten tijde van het huwelijk namelijk al een huis met erf/ weiland, gelegen op het perceel van opoe dat boerderij “De Bieteman” werd genoemd. Dat perceel was al sinds 1788 in het bezit van de familie Rouwhorst. Oma’s huis betreft het huis aan de Europaweg 5 (vroeger Zieuwentseweg 35), dat wij allemaal goed kennen. 
Deze notariële akte huwelijkse voorwaarden heeft uiteindelijk een hele belangrijke rol gespeeld na de oorlog, hierover later meer...
 

De oorlogsjaren


In 1940 brak de tweede wereldoorlog uit. In het begin had dit niet direct gevolgen. Opa schijnt nog gewerkt te hebben als chauffeur bij de Firma Speer te Berlijn van april 1941 tot en met januari 1942. Uit de stukken die wij vonden in het Nationaal Archief blijkt dat opa daarna van 9 oktober 1942 tot 10 december 1943 werkte als chauffeur voor Garagebedrijf Mondt in ‘s Gravenzande. Dit bedrijf heeft later nog verklaard dat opa tijdens de oorlog aan ‘de goede kant’ stond. In een verklaring van opa staat dat hij pas in juni 1944 werd opgeroepen voor het Duitse leger, maar aangezien hij vanaf december 1943 is ondergedoken bij Hotel Restaurant Brabant in Arnhem, denken wij dat hij toen al nattigheid moet hebben gevoeld, dan wel hebben geweten dat hij moest dienen. Hij is ondergedoken tot juni 1944 bij een zekere heer Bertrums in Arnhem, die later ook een verklaring over heeft afgelegd. Opa wilde uiteraard niet vechten aan Duitse zijde, en is vervolgens ondergedoken in het Vragenderveen, dat een geheel is met het Korenburgerveen. Ook verbleef hij tussendoor zo nu en dan bij zijn schoonmoeder, opoe, zij had achter de bedstee een schuilplek. Vanwege zijn weigering om deel te nemen aan de militaire dienst werd opa (eigen verklaring opa in de stukken) op 4 maart 1945, op een moment dat hij kennelijk thuis was, door SS-ers opgepakt en overgeleverd aan de Duitsers. Dit verhaal wordt bevestigd door een lid van de Vereniging van Oudheidkunde in Lichtenvoorde, die vertelde dat zíjn opa, die woonde tegenover onze opa en oma, had gezien dat onze opa met de handen omhoog werd afgevoerd. De buurman zou tegen zijn vrouw hebben gezegd: "Als je Aloys nog een keer wilt zien, moet je snel komen". Hij werd afgevoerd naar het eierpakhuis van Pondes aan de Varsseveldseweg en daar gevangen gehouden.


Pondes eierpakkerij


Volgens een lid van de Oudheidkundige Vereniging vonden op dat adres ook schijnexecuties plaats. We kunnen alleen maar onder de indruk zijn van wat onze opa aldaar moet hebben meegemaakt. Het goede nieuws is echter dat opa, op de een of andere manier, kans heeft gezien te vluchten. Hoe dat is gegaan weten we niet. Opa heeft zich vervolgens opgehouden in het Vragenderveen, dat onderdeel uitmaakt van het natuurreservaat het Korenburgerveen; een voor onbekenden zeer ontoegankelijk moerasgebied, alwaar hij zich volgens diverse bronnen in de laatste paar maanden van de oorlog schuil hield. In eerste instantie verbleef hij daar alleen, later met twee anderen: de broers Weijers. De broers van Weijers (Alfons en Joep) zaten in het verzet en moesten ook onderduiken. Zij bouwden samen een soort ondergrondse hut, die zij doopten tot “Villa Duikelaar”. De onderduikers kregen van de nabij wonende zandboer Wopereis (“Stenen Jan”) te eten, voornamelijk pap. Er was vlakbij Villa Duikelaar een bom ingeslagen in het moeras, waardoor er een waterkolk was ontstaan. Die plek gebruikten de heren om zich te wassen en te scheren. Van de heer Huinink van Stichting Oudheidkunde Lichtenvoorde, wiens vader onze opa goed kende, begreep ik dat er echt serieus gezocht werd naar opa. Hij vertelde dat zijn vader Huinink op paard en wagen reed, met zijn vader (opa Huinink) vanuit Zieuwent naar huis, adres Zieuwentseweg 33. Huinink jr en sr reden vlak bij de Zieuwentseweg 37, en toen zagen zij dat de Duitsers bij opa en oma een huiszoeking deden. Ze zochten opa. Vader Huinink sprong van de wagen om zich te verstoppen op het adres Zieuwentseweg 37, omdat ook hij werd gezocht voor een arbeidsklus. Dat huis was van tante Drika (Boschweever). Toen Huinink van de wagen sprong, zag zijn vader dat een Duitser net toevallig zijn kant op keek. Uit het zicht van de Duitsers sprong hij vervolgens weer op de wagen. Direct daarna kwamen de Duitsers met motoren aangereden, reden op hoge snelheid langs de paard en wagen en hebben het hele huis Zieuwentseweg 37 doorzocht, maar uiteraard niemand gevonden. De Duitsers waren dus echt wel op zoek naar onze opa. Huinink heeft dit op een kaartje beschreven, Uit het dossier blijkt ook dat, toen opa werd gezocht, de Duitsers oma thuis hebben opgezocht en haar, onder bedreiging van wapens, hebben geprobeerd te dwingen om de verblijfplaats van opa bekend te maken. Oma wist echter niet waar opa zat en kon dus niets vertellen. Dit was wel de aanleiding voor oma om ook onder te duiken.



Ellie Huitink-Peters, Anemarie Ubbink-Peters en Peter Peters.

Zij vluchtte diezelfde nacht nog met haar 3 kinderen: Annemarie, Ellie en Peter, zonder huisraad en met alleen een kinderwagen (Peter er in, Ellie op een wasplank voor op de kinderwagen, en Annemarie lopend aan de hand van oma) het duister in, een onzekere toekomst tegemoet. Oma en de kinderen verbleven achtereenvolgens eerst bij ome Willem, daarna bij het Witte Paard in Ziewent, bij dikke Toon en tante Grada. Daar zijn zij maar 1 dag geweest, omdat er ook Duitsers zouden komen logeren, dus dat was te gevaarlijk. Vervolgens bij Terwoerd in Voor-Beltrum, daar zijn geen goede herinneringen aan overgebleven. De vrouw des huizes was een dominante vrouw (tante Ellie werd als zij moest huilen in het varkenskot gezet), en het gezin vertrok gelukkig al snel naar een ander adres. Zij kwamen vervolgens terecht bij de familie Klein Gunnewiek-Koldewij in Eefsele. Dat waren hele fijne mensen, en daar konden oma en de kinderen blijven tot aan de bevrijding in mei 1945. Na de oorlog keerde opa en oma met de kinderen weer terug naar huis. Opa had een zwakke gezondheid en kampte met een longontsteking. Het huis was gedeeltelijk leeggeroofd door de Duitsers. Uit alles bleek echter dat de Duitsers halsoverkop het pand hadden moeten verlaten. Een gedeelte van de huisraad stond bij huisarts De Nooijer, en een deel stond opgestapeld klaar om op transport te gaan. Kennelijk werden de Duitsers overvallen door het einde van de oorlog. De Duitsers hadden wel alle voorraden opgegeten, zelfs ook de inhoud van de weckflessen in de kelder. Annemarie kon zich herinneren dat er kort vóór hun vlucht een varken werd geslacht, en dat de stukken vlees in weckflessen werd opgeslagen. In die tijd was er nog geen vriezer of koeling. Maar zelfs die weckflessen waren leeggegeten. De na-oorlogse jaren Nederland werd in 1945 bevrijd, en hoewel het er aanvankelijk op leek dat onze familie het normale leven weer kon oppakken, vaardigde de Nederlandse regering een Wet uit die erg slecht heeft uitgepakt voor opa, oma en de kinderen. Na de Tweede Wereldoorlog bestonden er binnen Nederland op grote schaal wraakgevoelens tegenover Duitsland en de Duitsers. Zodoende ontstond het plan om Duitsers die in Nederland woonden het land uit te zetten. Minister Kolfschoten stelde in de zomer van 1945 een nota op waarin werd bepaald dat iedereen die op 10 mei 1940 de Duitse Nationaliteit bezat tot staatvijand werd beschouwd, en in omgekeerde volgorde van vestiging het land uit zou worden gezet. Bezittingen van de betreffende personen werden onteigend en vielen automatisch toe aan de Nederlandse Staat. Deze operatie staat bekend onder de naam:
Operatie Black Tulip. Opa, oma en de kinderen behoorden ook tot deze groep staatsvijanden. Opa was immers alt ijd Duitser gebleven. Oma heeft na haar huwelijk met opa op grond van de toen geldende nationaliteitswetgeving de Nederlandse nationaliteit verloren, en was ook Duitse geworden. Hetzelfde gold voor de kinderen die in dit gezin werden geboren, zij kregen van rechtswege de Duitse nationaliteit. De enige manier om aan onteigening en uitzetting te ontkomen, was om op grond van dezelfde wet (artikel 34 lid 1 sub f) een verzoek in te dienen om 'ontvijand' te worden. Je moest dan stellen én bewijzen dat je tijdens de oorlogsjaren je als een goede Nederlander had gedragen. Dat deed opa. Hij schakelde een advocaat in, Mr J. Voorink te Winterwijk, die diende namens hem op 19 december 1945 een door opa ondertekend verzoek in tot ontvijanding in, waarin opa omschrijft wat hij in de oorlogsjaren heeft gedaan, waar hij verbleef, en waarbij verklaringen van bekenden, waaronder ook zijn toenmalige werkgever en een van zijn collega’s, als bewijs werden overgelegd, die zijn verhaal konden bevestigen. Ondertussen werden alle bezittingen van opa en oma in beheer genomen. Uit het dossier blijkt dat oma ten tijde van het starten van het beheer een huis bezat ter waarde van ƒ 6.000, een restanthypotheek van ƒ 500 (deze was in  oorsprong ƒ 2.000, maar tijdens het huwelijk hadden zij reeds ƒ 1.500 van de oorspronkelijke hypotheek afgelost) en een spaarbankboekje waarop ƒ 463,50 stond. Opa had een spaarbankboekje waarop slechts ƒ 36,50 stond. Uit het dossier blijkt dat opa en oma vanaf de ingestelde beheer voor elke uitgave toestemming moesten vragen aan het Nederlands Beheer Instituut (NBI), zoals bijvoorbeeld voor het betalen van de advocaat (ƒ 53) en een schilderbeurt van het huis (ƒ 17,50). De staat rekende kosten voor het gevoerde beheer. Het NBI heeft vervolgens in 1946 onderzoek gedaan naar de handel en wandel van opa, teneinde zijn verzoek tot ontvijanding te kunnen beoordelen. Er werd een advertentie gezet in een plaatselijke krant, er werd navraag gedaan bij de politie, en bij de politieke opsporingsdienst. Op basis van de verkregen informatie luidde het advies van de commissie Rechtsherstel en Beheer (eenstemmig): “…dat naar het oordeel van de adviescommissie de gevraagde verklaring niet moet worden verleend.” Dat was een fikse tegenvaller voor opa. De redenen die werden aangevoerd waren de volgende. Uit onderzoek zou zijn gebleken dat opa in de jaren 1941/1942 in Berlijn via zijn toenmalige werkgever diensten zou hebben verleend aan de N.S.K.K. (National Sozialistische Kraftfahr Korps); een onderdeel van de Duitse Wehrmacht, die tijdens de beginjaren van de oorlog buitenlanders als vrijwilliger rekruteerden. Opa zou voor die club chauffeursdiensten hebben verleend en als tankmeester werkzaamheden hebben verricht. Dit is een verhaal dat niet met bescheiden werd onderbouwd, althans er zijn geen bewijsstukken in het dossier van deze stelling. Uit de verklaring van de werkgever van opa (Garage Mondt te Gravenzande) lijkt te volgen dat opa in 1942 en 1943 was tewerkgesteld bij Mondt, en in opdracht van de Duitsers zijn werkgever in de gaten moest houden omdat deze benzine(bonnen) zou hebben achtergehouden. De werkgever zelf heeft zowel bij de politie nadat hij werd opgepakt wegens benzinebonnenhandel, als op een later moment, verklaard dat opa geen blaam trof. Hij zei over opa, dat hij zich totaal niet kon verenigen met het nationaal socialistische gedachtengoed van de Duitsers en dat hij zich als goede Nederlander zou hebben gedragen. Toch vatte de NBI deze werkzaamheden op als werken voor de vijand, de Wehrmacht. De G.O.I.W. schrijft aan het NBI zelfs dat opa tijdens de oorlogsjaren “absoluut pro Duits” zou zijn geweest, iets dat verder niet met bewijsmiddelen werd onderbouwd. De stelligheid van de brieven, veelal zonder een flinter bewijs, was voor ons tenenkrommend om te lezen. Er is namelijk geen enkel bewijs voor deze stelling in het dossier terug te vinden. Dit hele verhaal van het werken door Opa tijdens de oorlogsjaren was voor Raymond en mij nieuw. Wij dachten aanvankelijk dat hij gedurende 5 jaar in een gat in de grond in het ’t Veen heeft gezeten. Dat opa nog gewerkt heeft en voor het grootste deel thuis was, op een aantal perioden na, was onbekend. Maar waar opa ook gezeten heeft: we hebben nergens enig bewijs gevonden voor de beschuldiging als zou opa in enige functie foute dingen voor de Duitsers hebben gedaan. Integendeel. Wel zou opa tijdens de beginjaren van de oorlog hebben gehandeld in levensmiddelen-bonnen. Hij zou daarvoor door de politie in Lichtenvoorde zijn aangehouden en gedurende 3 dagen in hechtenis hebben gezeten. Of tegen hem een proces verbaal werd opgemaakt, danwel of er een strafzaak is geweest blijkt nergens uit. Het lijkt er op dat dit ofwel niet klopt, danwel dat de zaak is geseponeerd of anderszins onbestraft is gebleven, om welke reden dan ook. De recherche geeft namelijk bij het NBI aan dat zij stukken hierover nog zullen nazenden zodra er een vervolg komt. Er is niets nagezonden. Toch wordt hij vervolgens vanwege dit incident in alle stukken consequent aangeduid als “zwarthandelaar”. Het geeft wat ons betreft aan dat opa uitsluitend vanwege zijn nationaliteit bij voorbaat al fout was. Deze beide beschuldigingen hebben in elk geval geleid tot een negatief advies van het NBI. 
 

Internering: 


Het was op dinsdag 12 augustus 1947, dat opa, oma en de kinderen, op bevel van het Ministerie van Justitie, zonder enige vooraankondiging, thuis werden opgepakt, in een vrachtwagen gezet en afgevoerd naar Kamp Mariënbosch, bij Nijmegen. Kamp Mariënbosch was een voormalig legerkamp en was na de Tweede Wereldoorlog het grootste interneringskamp voor Duitsers, in het kader van de uitvoering van de Operatie Black Tulip. Dit moet voor opa en oma als een volslagen verrassing zijn gekomen, omdat op dat moment nog niet definitief was beslist op het verzoek van opa tot ontvijanding.
In mei 1947 had de hele familie nog met elkaar feest gevierd. De broer van opa, Heeroom, werd toen feestelijk binnen gehaald in Zieuwent. Hij was in Brazilië tot priester gewijd en was sinds 1937 niet meer in Nederland geweest. Zijn verlof om Nederland te kunnen bezoeken was uitgesteld i.v.m. de oorlog. In 1947 was het dan zo ver dat zijn ouders – en met hem de parochie in Zieuwent – feest konden vieren omdat deze priester uit de missie op bezoek kwam. Er is een hele mooie familiefoto gemaakt, laten zien……Het bevel tot overbrenging naar interneringskamp Mariënbosch was afkomstig van het ministerie van justitie afdeling Politie rijks vreemdelingendienst en werd gestuurd naar het hoofd van de plaatselijke politie Lichtenvoorde. Het gezin moest heel snel wat spullen inpakken. Er was strikt voorgeschreven wat ieder gezinslid mee mocht nemen, aan kleding en spullen. Ik lees voor:….
 

Het verblijf op het kamp:


Het gezin Peters is van 12 augustus 1947 tot 24 september 1947, dus 6 weken en één dag, in het kamp verbleven. Tante Annemarie heeft het volgende aan ons verteld over de kamptijd: ‘We zijn als een stuk vee in de vrachtwagen geladen, we konden alleen een tasje met ondergoed meenemen. We zijn wel als gezin bij elkaar gebleven.’ Oma vertelde vroeger nog aan Raymond, dat er in het kamp een professor verbleef, die haar er mee complimenteerde dat ze haar kinderen zo keurig had opgevoed. Zij vertelde dit met enige trots. In het kamp kregen opa, oma en de kinderen vrijwel uitsluitend aardappelsoep te eten. Alleen de kinderen beneden de vier jaar kregen in het weekend aardappelpuree. Annemarie vertelde dat oma de aardappelpuree voor Peter in drie gelijke porties verdeelde tussen de drie kinderen. Gelukkig hebben de kinderen extra voedsel gekregen. Het kamp lag bij Nijmegen en tante Trees woonde in Nijmegen. Omdat opa vrachtwagenchauffeur was en hij connecties had met andere vrachtwagenchauffeurs, werd er voedsel van de boerderij van opoe vanuit Lichtenvoorde via de vrachtwagenchauffeurs naar tante Trees in Nijmegen gesluisd. Om het kamp bevond zich een hoog hek. Tante Trees gooide het eten over het hek, waardoor het gezin extra te eten had. De Nederlandse soldaten hebben op enig moment het hek extra afgeschermd door een doek tegen het hek te plaatsen, zodat ze niet meer kon zien waar de kinderen stonden en dus ook niet wist waar ze voedsel over het hek moest gooien. Ze gooide het eten niet alleen over het hek, maar ze vond ook plekken waar ze het eten onder het hek door kon schuiven. Tante Trees was kennelijk niet voor één gat te vangen, want ze wist dan wel niet wáár ze het eten over het hek heen moest gooien, of waar ze het er onderdoor moest schuiven, maar ze zong aan de andere kant van het hek soms liedjes waardoor de kinderen wisten waar ze stond. De gezinnen mochten in het kamp 1 keer per week bezoek ontvangen. Opoe is een keer op bezoek geweest, tante Trees en Heeroom. Van dat laatste bezoek hebben wij ook stukken teruggevonden in het archief. Verschillende geïnterneerden van het kamp werden beetje bij beetje weggevoerd. Ze werden in vrachtwagens geladen en afgevoerd richting de grens. Dat gebeurde ook met de familie Burike. Zij kwamen uit Groenlo, zaten samen met opa en oma in het kamp, en raakten in de kamptijd bevriend met elkaar. Dat was leuk, omdat zij in het dialect met elkaar konden spreken. De heer Burike bleek de biologische vader te zijn van neef Robbie, zoon van tante Marie die was gehuwd met Oom Bernard. Oom Bernard was de broer van oma, en hij bewoonde -na het overlijden van opoe- met zijn gezin de boerderij De Bieteman, gelegen naast het huis van opa en oma. Robbie was de oudste zoon van het gezin, maar was dus geen echte zoon van Oom Bernard. Laatstgenoemde voedde hem wel op als zijn eigen zoon. Daarna werden er nog 6 kinderen geboren, waaronder Tonnie, Patrick en Marga. De beide gezinnen en de kinderen gingen veel met elkaar om. Robbie wist overigens lange tijd niet dat oom Bernard niet zijn echte vader was. Dat werd hem pas veel later verteld. Zijn zus Marga heeft vervolgens uitgezocht wie de biologische vader van Robbie was, en het is uiteindelijk gelukt om met de familie Burike contact te leggen. Zo leerden wij ook het verhaal kennen van de heer en mevrouw Burike, die dus wel uitgezet zijn naar Duitsland. De familie Burike is nooit meer teruggekeerd naar Nederland.


De vrijlating.


Ook het gezin Peters werd op een ochtend klaargemaakt voor transport naar Duitsland. De vrachtwagen waar zij in moesten stond al klaar. Er was echter ‘iets’ waardoor ze nog niet in moesten stappen. Zij werden teruggeroepen. Wat was er gebeurd volgens de overlevering in onze familie: Tante Annie is getrouwd met oom Kees. De opa van oom Kees is tevens de opa van Prins Bernhard. Zowel oom Kees als prins Bernhard heten ‘von Bijsterveld’. Heeroom, de broer van opa, die vanuit zijn functie als bouwpastoor gewend was om brieven te schrijven aan bestuurders, heeft samen met oom Kees een brief gestuurd aan prins Bernhard (die hem via zijn kamerheer zou zijn toegespeeld). In deze brief is de situatie aan hem uitgelegd en dit (b)lijkt er toe geleid te hebben dat gezin Peters – op het nippertje – niet de grens over is gezet. Het bevel was – ik hoor het oma nog zeggen – ‘onmiddellijke vrijlating!’.
Uit verkregen informatie blijkt dat opoe, in de periode dat het gezin Peters in het kamp verbleef, heeft geprobeerd om de hulp van het Koningshuis in te roepen. We beschikken over een kopie van een brief van het kabinet van de Koningin, gedateerd 29 augustus 1947, waaruit volgt dat opoe de Koningin heeft aangeschreven en om haar hulp heeft gevraagd.



Het zou ook heel goed kunnen dat deze brief ertoe heeft geleid dat het tij keerde, en tot de ‘onmiddellijke vrijlating’ heeft geleid. Maar we hebben de reactie van de Koningin niet teruggevonden in het dossier. We hebben ook niet de brief gevonden waaruit volgt op welke gronden het gezin uiteindelijk uit het kamp werd ontslagen, of een bevel tot onmiddellijke invrijheidstelling. We hebben wel een kopie van een brief van 24 september 1947 van de Rijks Vreemdelingendienst aan het hoofd van de plaatselijke politie te Lichtenvoorde, waaruit volgt dat vanuit het Ministerie van Justitie geen bezwaar bestond tegen een voortgezet verblijf van het gezin Peters in Nederland. In het geval van opa en oma heeft dus niet het Nederlands Beheer Instituut NBI, maar de Vreemdelingendienst van het Ministerie van Justitie gezorgd voor de vrijlating.



Dat was niet de gebruikelijke gang van zaken in een lopend NBI dossier. In de brief van 24 september 1947 staat geen enkele reden waarom het gezin naar huis mocht. Er staat dat er geen bezwaar bestaat tegen een voortgezet verblijf van deze vreemdelingen hier te lande, en er staat dat het NBI de betrokkenen er op moet wijzen dat zij een verzoek ex artikel 34 (ontvijanding) moeten indienen, voor zover zij dat nog niet hebben gedaan. Deze beslissing komt ook voor het NBI volledig uit de lucht vallen. Het NBI probeert de RvD nog op andere gedachten te brengen, door een kopie van het dossier van opa te sturen. De NBI schrijft dat opa voor de Wehrmacht heeft gewerkt, en of dat wellicht reden is om het besluit te herzien. Het MvJ schrijft terug dat zij kennis hebben van het dossier, met uitzondering van het stuk over de Wehrmacht, maar dat het Ministerie, gezien de omstandigheid dat het ging om werkzaamheden als chauffeur en tankwacht, gelet op de omstandigheden die daartoe hebben geleid, er geen aanleiding was om het besluit te herzien. Wij denken dat deze correspondentie niet bekend is geweest bij opa en oma, omdat de redenen dat de RvD het besluit niet herziet aanleiding voor opa had kunnen zijn om in beroep te gaan tegen het uiteindelijke besluit van de NBI om hem niet te ontvijanden. Het is immers nogal tegenstrijdig dat de ene overheidsdienst opa een verblijfsvergunning verstrekt, en de andere dienst hem als vijand beschouwt. Het NBI begrijpt de beslissing in elk geval totaal niet. In één van de documenten wordt gesuggereerd dat het mogelijk te maken heeft met gezinshereniging, vanwege het feit dat oma en de kinderen in oorsprong Nederlands waren. Wat daar ook van zij: het NBI heeft daarna totaal niet gehandeld in de geest van de beslissing, want aan opa werd vervolgens geen non-enemy verklaring afgegeven. Het gezin mocht dus als ‘vreemdeling’ blijven, maar daarmee waren zij nog niet formeel ontvijand. Zij hadden nog steeds allemaal de Duitse Nationaliteit. Hun vermogen werd nog steeds beheerd door het NBI. 
 

Weer thuis:


In 1947 na de vrijlating uit Kamp Mariënbosch keerde het gezin weer terug naar hun huis in Lichtenvoorde. Aldaar aangekomen was het huis opnieuw en volledig leeggeroofd. Hoewel wij, vanwege de familie verhalen, altijd gedacht hebben dat buurtgenoten en andere Nederlanders dit hadden gedaan, hebben wij op basis van het dossier de conclusie getrokken dat deze spullen door de Nederlandse overheid op grond van de onteigening die hoorde bij het beleid van het NBI in beslag was genomen. Het was hoe dan ook een enorme strop, nadat opa en oma hard hadden gewerkt om tussen 1945-1947 alles weer opnieuw op te bouwen, en al hun geld hadden besteed om nieuwe spullen te kopen. Oma vertelde dat alleen het zeepbakje (dat groene, geëmailleerde, met de ribbels onderin) er nog was. Er gaat ook nog een verhaal, dat wordt bevestigd in de stukken, dat een zekere familie Lamers met 8 of 9 kinderen een tijdlang op de bovenverdieping van het huis van opa en oma heeft gewoond. Lamers was burgermeester van Lichtenvoorde. Hij werd in 1950 veroordeeld, omdat hij voor de NSB zou hebben gewerkt. In elk geval hebben opa en oma het huis tijdelijk moeten delen met het gezin van de burgermeester, die overigens wel huur betaalde: ƒ 14 per maand. Wij weten niet of dat vóór of na de vrijlating was. Aangezien het nogal gehorig was kon mijn vader zich nog herinneren dat opa met een stok tegen het plafond tikte als de kinderen boven te luid waren. Opa en oma schijnen zelfs nog tijdig in het kippenhok te hebben gewoond, omdat het in huis te druk was. De familie Lamers kreeg toen de beschikking over het hele woonhuis. Wij gaan er van uit dat dit een afspraak betrof tussen opa/ oma en Lamers, omdat er dus huur werd betaald. Op enig moment, wij weten niet wanneer, is het gezin Lamers weer vertrokken, en konden opa en oma weer hun intrek konden nemen in huis.


De ontvijandingsverklaring:


Op 23 december 1948 ontvingen opa en oma eindelijk de definitieve beslissing op het verzoek tot ontvijanding. Oma en de kinderen kregen een positieve verklaring, maar opa’s verzoek werd definitief afgewezen. Ik lees voor …. Opa bleef dus vijand van Nederland. Dat betekende dat het in beslag genomen vermogen van opa definitief zou toevallen aan de Nederlandse Staat. Het beheer van het vermogen van oma zou worden opgeheven. Zij zou haar spaargeld weer terugkrijgen, en het huis en de hypotheek zouden niet langer onder het beheer van de Staat vallen. Hier ontstond echter een probleem.
Uit het beheerdossier bleek dat het vermogen van oma bestond uit een huis ter waarde van ƒ 6.000, een resterende hypotheek van ƒ 500, spaargeld van oma ad ƒ 881,18 en meubilair van ƒ 700. Opa had nauwelijks vermogen, alleen spaargeld ad ƒ 34,01.


De financiële afwikkeling:


Tussen opa en oma als echtgenoten bestond echter een “gemeenschap van vruchten & inkomsten” hetgeen zoveel inhield als: je moet alle inkomsten en alle revenuen uit het vermogen met elkaar bij helften delen, maar verder is er geen gemeenschappelijk vermogen. Op de hypotheek die in aanvang ƒ 2.000 bedroeg, is tijdens de huwelijkse jaren tweemaal een bedrag afgelost (op 6 juli 1943 ƒ 1.000 en op 10 juli 1944 ƒ500) zodat de hypotheek op het peilmoment in 1945 nog slechts ƒ 500 bedroeg. De ambtenaren van het NBI waren van mening dat op grond van het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten, de helft van die gepleegde aflossing, was toe te schrijven aan opa. Opa’s vermogen was dus vanwege deze aflossing toegenomen met ƒ 750. En dat vermogen zou aan de Nederlandse Staat toevallen. Kortom: opa en oma zouden uit dien hoofde een bedrag aan de Staat verschuldigd zijn van ƒ 750. Oma weigerde dit bedrag echter (goedschiks) te betalen. Zij was van mening dat de hele toestand met de inbeslagname al niet deugde omdat opa een goede Nederlander was geweest, en dus volledig ten onrechte als Nederlands Staatvijand beschouwd werd. Opa stuurde over de gang van zaken op 29 december 1949 een klachtbrief aan het ministerie van justitie, waarbij hij 3 vragen stelt:
1. Waarom is het vermogen van mijn vrouw en mij nog steeds niet vrijgegeven?
2. Hoe kan ik alsnog een verklaring ontvijanding verkrijgen?
3. Welke bewijsmiddelen zijn er destijds gebruikt om mij die verklaring te ontzeggen?
Hij memoreerde ook aan het feit dat zijn hele ontvijandingsprocedure niet deugde, omdat hij in de oorlog niets verkeerds had gedaan. Hij had bovendien niet (meer) de Duitse nationaliteit. Het NBI stelde opa in de gelegenheid te bewijzen dat hij de Duitse Nationaliteit niet bezat. Vervolgens heeft opa afstand gedaan van de Duitse nationaliteit. Hij deed daartoe een verzoek tot “Entlassung” in Duitsland, hetgeen leidde tot het verlies van zijn Duitse nationaliteit, en zijn staatloosheid vanaf 24 november 1950. Het NBI bleef desondanks bij haar formele standpunt dat opa Staatsvijand was gebleven, omdat hij op de eerste plaats na 10 mei 1940 wel degelijk Duitser was, en dat hij bovendien tegen de beslissing van het NBI van 23 december 1948, waarbij het NBI zijn verzoek tot ontvijanding had afgewezen, nimmer hoger beroep had ingesteld. De beslissing van het NBI stond dus in rechte vast, ook al had er nooit een rechter naar deze kwestie gekeken. Het NBI bleef vervolgens ten aanzien van het beheer over het vermogen, dat nog niet was vrij gegeven, bij haar standpunt dat opa en oma een bedrag van ƒ 750 moesten betalen, zijnde de helft van de aflossing van de hypotheek. Zij gaven tot dat moment het vermogen niet vrij. Op 16 oktober 1950 heeft er een gesprek aan de keukentafel bij oma thuis plaatsgevonden met een ambtenaar en opa en oma. De bedoeling was om toe te lichten dat het beheer over het vermogen van oma niet kon worden vrijgegeven op grond van de wettelijke bepalingen die gelden als een vijand was gehuwd met een niet-vijand. Het beheer over het vermogen blijft dan in stand, tot aan de afwikkeling van het vermogen van de vijand, in dit geval opa. De ambtenaar die op bezoek was, heeft oma geadviseerd om het huwelijksvermogensregime te wijzigen en om te zetten in een algehele uitsluiting, met afwikkeling en opheffing van de gemeenschap van vruchten & inkomsten, waarbij oma dus een vergoeding ter recompense aan opa zou worden verschuldigd van ƒ 750. Pas na die afwikkeling en betaling zou haar vermogen kunnen worden vrijgegeven. Oma zou hebben gezegd hieraan wel haar medewerking te willen verlenen, maar zij deed dat vervolgens niet. In 1951 en 1952 was er nog steeds geen enkele medewerking van opa en oma, tot grote ergernis van het NBI. Deze lieten echter een tijdlang de kwestie liggen. Pas in 1954 werd de klacht van opa van 29 december 1949, tot afwikkeling en vrijgave van het vermogen definitief afgewezen. In februari en mei 1955 volgden er vervolgens nog enkele dreigbrieven waarin stond dat als er niets gebeurde, de Nederlandse overheid de gehele gemeenschap van vruchten en inkomsten zou liquideren (d.w.z.: huis verkopen). Er zou een deurwaarder worden ingeschakeld. Op 5 mei 1955 stuurt de accountant van opa en oma, de heer Vossers, namens opa en oma een klachtbrief aan de Koningin over deze hele gang van zaken. Uit een interne brief van 15 juni 1956 (mede naar aanleiding van een notitie van 9 juni 1956, lees voor….) volgt dat het NBI aan het hoofdkantoor heeft voorgesteld om de vordering af te boeken. Alvorens hiertoe over te gaan heeft de directeur beslist om eerst nog te trachten in overleg de vordering af te kopen voor een bedrag van tenminste ƒ 250. Hiertoe is een zekere heer Stevensen op 18 juli 1956 in gesprek gegaan met -alleen- oma. Het gesprek duurde volgens het rapport van 12:00 uur tot 16:45 uur. Oma heeft in dit gesprek laten weten dat zij blijft bij haar verhaal dat het NBI een onjuiste beslissing heeft genomen omdat haar man wel degelijk politiek betrouwbaar was. Er is gesproken over een betalingsregeling, waarbij het NBI bereid was om haar vordering van ƒ 750 te beperken. Er wordt een voorstel besproken waarbij oma de helft, ad ƒ 375 zou betalen. Het geld dat het NBI nog onder zich had zou dan toevallen aan de Staat en verrekend worden. Het restant zou in 3 termijnen moeten worden voldaan. Oma zou daar over nadenken. Of opa en oma dit voorstel hebben aanvaard, of zij uiteindelijk iets hebben betaald, dat blijkt niet uit het dossier. Er ligt wel van een betaalopdracht van 3 april 1957 waaruit lijkt te volgen dat de Staat ten laste van het vermogen van opa een bedrag van ƒ 303,94 betaalt. Maar we zien ook een interne afboeking wegens oninbare vordering van ƒ 294,70. Dit blijft dus onduidelijk.
 

Tot slot:


Het gevoel dat wij hebben overgehouden aan de bestudering van het dossier, van onze familiegeschiedenis, is een combinatie van boosheid en trots.
Boosheid over de wijze waarop opa en oma werd behandeld door de overheid. Ongekend onrecht, dat is wat dit is. Opa, die als jongen van 12 uit zijn vertrouwde omgeving werd gehaald maar er in Nederland het beste van heeft gemaakt, bedreigd werd door de Duitsers, op de vlucht moest voor de Duitsers, gevangengezet werd door Nederlanders, en steeds opnieuw weer een leven heeft opgebouwd, ondanks alle tegenslagen die op zijn pad kwamen. Trots op hem, maar ook op oma die het dappere besluit nam om met drie kleine kinderen te vluchten om hen veilig te houden. Wat zou er van haar, van jullie, van ons, geworden zijn als zij dat besluit die nacht niet zou hebben genomen? Trots om haar vastberadenheid en onverzettelijkheid in haar strijd tegen de machtige overheid, die er alles aan deed om het vermogen van opa en oma in te pikken. Oma capituleerde niet.
Ieder mens is een product van zijn eigen geschiedenis. Je kunt jezelf daarvan niet loskoppelen, je kunt je ervaringen hooguit inzetten om het goede door te geven. (WZP) Ik denk aan opa en oma, en zie ons allen in gedachten weer even zitten in de zonnige achtertuin aan de Europaweg in Lichtenvoorde. Met een zandgebakje met verse aardbeien. 

Laten we proosten op het leven van opa en oma!

< Terug naar het nieuwsoverzicht